Veranderend bord, veranderende velden (part 2)

19 oktober 2023
Hoe en wat we eten, verandert door de tijd heen. Dat wisten jullie vast wel. Ook de landbouw is niet meer wat ze was 200 jaar geleden. Ook dat hadden jullie vast wel al door. Maar hoe drastisch ons eetpatroon en bijbehorend landbouw wel niet veranderd zijn, wordt vaak onderschat. In deel 1 namen we de veranderingen op ons bord onder de loep, en in deel 2 kijken we naar onze velden: hoe zijn die mee geëvolueerd met ons eetpatroon?
(beeld: Vlasoogst, door Modest Huys, 1925. Verkregen via art in Flanders)

Vandaag de dag is ons landje bekend voor een aantal dingen. Ik heb het nu niet over bier, frieten en chocola, maar over de primaire productie, producten uit landbouw, tuinbouw en veeteelt (visvangst en -kwekerij valt daar in principe ook onder, maar met ons kleine stukje kust kunnen we ons daarmee sowieso niet echt op de wereldkaart zetten). Varkens zijn er één van – tot voor kort hadden we effectief meer varkens dan mensen in ons land. En ook met onze groenten, zoals boontjes en bloemkolen voor de diepvriesindustrie maken we naam en faam in het buitenland. Voor witloof zijn we zelfs de grootste producent ter wereld, maar blijkbaar ook de grootste afnemers; de rest van de wereld is wat minder tuk op ons witte goud, en voor witte asperges zitten we in een vergelijkbaar schuitje.

Veldjes met vanalles en nog wat

We hebben niet altijd zo’n grote veestapel gehad, met bijbehorende stikstofproblemen en problematische soja-import. Zo’n 200 jaar geleden werd vee voornamelijk gehouden voor eigen gebruik en ingezet als werkkracht (onze beroemde boerenpaarden), of als nuttige afvalverwerker (varkens), of omwille van het lekkers dat ze tijdens hun leven te bieden hebben (koeien en kippen). Maar ze werden veel minder, zoals nu, gekweekt voor de slacht.

De akkers en percelen waren klein en versnipperd. Er groeiden granen, knollen, peulvruchten, groenten en fruit: een heel arsenaal aan soorten en rassen waar we eigenlijk nu alleen nog maar van kunnen dromen. Grotendeels geteeld ook voor de zeer lokale markt of het eigen bord.

Foto’s van die tijd hebben we niet, maar schilderijen geven wel een goed beeld, zoals deze ‘Der Weg zur Schule’ Van Emile Claus (1849-1924)

Dus gingen de boeren op zoek naar hun eigen specialiteiten, producten die meer waarde hadden dan graan. En dat werden voornamelijk veeteelt en groenten. Met succes, vooral runderen, kippen en varkens bleken erg lucratief, en tuinbouw werd de ‘bijouterie de l’agriculture Belge’, vooral met luxegroenten zoals witloof, asperges en bloemkolen. De bloeiende conservenindustrie versterkte dat succes nog verder.

De rassenveredeling van varkens gaven een stevige duw aan de varkensproductie in België. Bron: vlees.be.

Affiche met Brussels witloof, 1900-1950. Bron: Beeldbank CAG.

Oorlogstrauma's

Intussen zijn we in de 20ste eeuw aanbeland, waarvan jullie allicht welbekend is dat de eerste helft wel wat woelige tijden met zich meebracht. Tijdens de oorlogen staat de voedselproductie onder druk. Velden worden vernietigd, en de veestapel wordt gedood of gestolen door de bezetters. Door beperkingen op import en export waren we weer op onszelf aangewezen en behielpen onszelf dan maar met veel eigen kweek uit de moestuintjes.

Maar niet alleen aan goede liedjes komt een einde, ook aan slechte. Tijdens het interbellum, maar vooral na WOII, gaat de industrialisering met rasse schreden vooruit. En ook de beleidsmakers binnen de kersverse Europese Unie zijn nog niet helemaal bekomen van de schaarste, en zetten de grote middelen in om de efficiëntie van de voedselproductie te verbeteren. Landbouwmachines maken het werk een pak lichter, maar hebben een aantal beperkingen. Een machine kan namelijk niet zo goed om met petieterige veldjes waar van alles en nog wat op groeit. Dat betekent: grotere velden, die volstaan met één enkel gewas, dat liefst zo gelijk mogelijke planten geeft. Voor de economie is dat goed, want het laat toe om veel meer te oogsten, en de landbouwruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Doe daar nog wat kunstmest bij, en de mogelijkheid om voor gewassen en rassen te kiezen die lekker veel opbrengst geven, en de boeren boerden weer goed.

Dorsmachine in Uitkerke, 1958. Bron: Beeldbank CAG.

Monotone velden

De industrialisering en schaalvergroting brengt ook een regionalisering van bepaalde gewassen met zich mee. Tussen Antwerpen en Brussel vinden we vooral tuinbouwgewassen – die zich ook rond de conservenfabrieken scharen (en later ook rond de diepvriesindustrie in West-Vlaanderen); de fruitteelt concentreert zich voornamelijk rond Haspengouw, en hop vinden we quasi alleen nog maar in de streek rond Poperinge en Asse (deze laatste is intussen ook zo goed als verdwenen).

Helaas maakt dat het landschap er niet boeiender op, en gaat dat ten koste van de diversiteit. Door de opkomst van de veeteelt krijgen we veel meer weiden om de koeien op te laten grazen. Niet veel later kregen we ook een geweldige opmars van mais, die bedoeld is om aan de dieren te voederen. Daarnaast zien we vooral veel tarwe, rogge, aardappelen en suikerbieten. Intussen verdwijnen heel wat gewassen meer en meer uit beeld. Rogge moet de duimen leggen voor tarwe, haver neemt ook een duik en boekweit verdwijnt zowat helemaal. Ook peulvruchten zoals lupinen, wikken en veldbonen zien we steeds minder op het land, net zoals een aantal gewassen die niet voor voeding bestemd zijn zoals hennep en medicinale planten.  

Maar stilletjes aan begint de intensieve productie op verschillende vlakken tegen zijn limieten aan te lopen. Het opgezette gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), dat bedoeld was om de landbouwproductie een flinke duw in de rug te geven, leidt tot overproductie, melkplassen en boterbergen eind jaren ’60. Op het moment dat de alarmbellen beginnen te gaan over de gevolgen van overconsumptie voor de gezondheid, begint het ook te dagen dat overproductie de gezondheid van het milieu en de bodem niet ten goede komt. Ook rond dierenwelzijn borrelen er kritische stemmen op.

Industriële kippenkwekerij, 1965 – 1979. Bron: Beeldarchief CAG

Meer en meer mensen verhuizen naar het platteland, zodat er steeds minder ruimte is voor landbouw. Het aantal boeren daalt drastisch, maar de landbouwbedrijven deinen wel uit en zetten druk op de natuur, en – vooral de veebedrijven – zorgen voor hinder voor de omliggende woongebieden. Ondanks de alarmbellen, zet de specificatie zich nog verder door en wordt de ooit brede waaier aan gewassen op onze velden nog verder gereduceerd.

Wake-up calls

In de jaren ’80 en ’90 beginnen de gevolgen van de industrialisering en intensieve landbouw en veeteelt zich duidelijk te tonen. Niet alleen met een gat in de ozonlaag dat veroorzaakt werd door drijfgassen in koelkasten en spuitbussen, maar met allerhande crisissen en schandalen zoals hormonenschandalenvarkenspest en gekkekoeienziekte, antibioticaresistentie, dioxines, gemors met pesticiden en onkruidverdelgers, en mestoverschotten.

Vooral de schandalen in de vleessector brengen een kentering met zich mee. Net zoals de consumptie van vlees in ons land begint te stagneren en later ook zelfs te dalen, stagneert ook de productie. De beleidsmakers beginnen zaken zoals plattelandsontwikkeling en ecologische duurzaamheid te integreren in hun landbouwbeleid (GLB), en extensieve landbouw en biolandbouw krijgen daarbij meer aandacht, ruimte en ondersteuning.

Een nieuwe weg op?

Maar gedane zaken nemen niet zomaar keer. Boeren hebben zeer veel geïnvesteerd in specialisaties en het ‘up-to-standard’ houden van hun productiesysteem, dat het moeilijk is om het roer volledig om te gooien. Mensen zijn gewoon geraakt aan lage voedselprijzen, terwijl de kosten voor productie oplopen door onder andere stijgende energieprijzen. Intussen worden ook de gevolgen van de klimaatverandering steeds duidelijker, waardoor de oogsten vaker mislukken en de opbrengsten niet meer gegarandeerd kunnen worden. Het is dus zeer begrijpelijk dat heel wat boeren er de brui aan geven.

Het heeft Europa aangezet om nog meer te investeren in alternatieve productiesystemen en nieuwe teelten, en er ontstaat ook een nieuw soort landbouwers. De bioboeren bestaan al langer, maar daar komen ook (opnieuw) gemengde bedrijven bij, die terug gebruik maken van oude technieken zoals gewasrotatie om de bodem gezond te maken en ongedierte binnen de perken te houden. Of er zijn bedrijfjes waarbij veeteelt of viskwekerij gecombineerd worden met de teelt van fruitbomen of groenten. Er ontstaan verticale boerderijen en zeeboerderijen, en zelfs voedselbossen. Er worden insecten en algen gekweekt, en geëxperimenteerd met lokale versies van belangrijke eiwitrijke gewassen zoals soja, quinoa of kikkererwten. Er worden nieuwe (of oude) gewassen ge(her)introduceerd: veldbonen, hennep en haver zijn weer in trek, en heb je al gehoord van Yacon?

Ook in Vlaanderen wordt tegenwoording quinoa gekweekt. Bron: ILVO, project Quinoa lokaal

Verticale boerderijen nemen minder plaats in beslag

Je ziet: er wordt volop gewerkt aan een voedselproductiesysteem dat minder druk zet op het milieu en het klimaat, maar het is werk van lange adem. En zoals gewoonlijk geldt: alle beetjes helpen*.

*Onderzoekscentra zoals het ILVO, Inagro en de praktijk- of proefcentra hebben al heel wat projecten rond toekomstgerichte landbouwvormen op hun conto, en ook bij boerenbond zetten ze volop in op het thema.

Bronnen en meer info

Artikel delen?

Wil je ook meewerken aan de wereld van morgen?

Wordt ‘inventor’ en werk samen met bedrijven, allerhande organisaties en onderzoekers zodat zij beter weten wat jullie van hen verwachten.

Cookieconsent met Real Cookie Banner