Eiwitten zijn nochtans één van de drie ‘basiscomponenten’ (a.k.a. ‘macronutriënten’) in onze voeding en ons lichaam, want we zijn echt wel letterlijk wat we eten. Over vetten en koolhydraten, de twee andere groepen, weten we doorgaans toch een pak meer. Zo kan iedereen wel een aantal goeie vetten of oliën uit zijn mouw schudden en weten de meeste mensen dat koolhydraten veel in pasta, aardappelen, enz. voorkomen en belangrijke energie-leveranciers zijn. Dat vezels ook koolhydraten zijn weten veel mensen dan weer niet, maar daar ging het nu even niet over …
Dringend tijd dus om werk te maken van de emancipatie van de eiwitten en onze basiskennis wat op te krikken. Wanneer je de voedingswaarde tabel op de verpakking van een voedingsmiddel er op nakijkt zal je zien dat het gehalte aan eiwitten telkens mooi vermeld wordt.
Eiwitten worden gezien als de basisbouwstenen van het leven, en dus ook van ons lichaam. Dat lijf van ons bestaat namelijk tussen de 15% en 20% uit eiwit! En 60% is al water, dus dat kan wel tellen. Eiwitten zijn bijzonder veelzijdige structuurtjes. Ze dragen bij tot de groei, het onderhoud en het herstel van onze botten, spieren, huid, bloedvaten, etc. Ze zijn nodig voor de goeie werking van hormonen, voor ons immuunsysteem (antilichamen), hersenen en zenuwen (neuro-transmitters).
Zij kunnen ook als energiebron worden gebruikt: 1 g eiwit levert ongeveer 4 kcal – hetzelfde als voor koolhydraten. Dat gebeurt vooral als het lichaam te weinig suikers ter beschikking heeft of als men veel eiwitten inneemt, bijvoorbeeld bij bepaalde diëten.
De bouwblokken van eiwitten zijn aminozuren. En net zoals bij de vetten, bestaan er essentiële en niet essentiële aminozuren. ‘Essentieel’ in de voedingsleer wil zeggen dat je lichaam ze niet zelf kan aanmaken en dat we ze via onze voeding moeten binnen krijgen. Van de 21 verschillende aminozuren, zijn er 9 essentiële. Dierlijke, eiwitrijke voedingsmiddelen, zoals bijvoorbeeld vlees, vis, eieren, melk, kaas, etc. bevatten alle benodigde aminozuren in één klap en worden daarom soms ook complete eiwitten genoemd. Onvolledige eiwitbronnen missen (of hebben te weinig van) één of meerdere van de essentiële aminozuren. Noten en zaden, bijvoorbeeld zijn laag in volgende essentiële aminozuren: tryptofaan, lysine, methionine en isoleucine.
Eiwitten die veel van deze essentiële aminozuren bevatten, zijn dus het meest interessant. Dierlijke eiwitten bevatten alle essentiële aminozuren in de goede verhouding, plantaardige eiwitten doorgaans niet. Met uitzondering van soja, wat ook maakt dat het zo’n populaire vleesvervanger is.
Voor een veganist is het dus iets moeilijker om ze allemaal in voldoende mate binnen te krijgen, maar door veel te combineren en te variëren tussen peulvruchten, noten en granen krijg je ze wel allemaal binnen.
Kunnen we ons dan niet beperken tot het eten van dierlijke eiwitten, kan je dan denken? Een hoge consumptie van dierlijke eiwitten kan gepaard gaan met een hoge consumptie van verzadigde vetten, wat ook niet zo gezond is. De plantaardige eiwitbronnen zijn niet te vergeten ook heel goede bronnen van voedingsvezels, vitaminen en mineralen. Afwisselen en variëren is dus ook hier weer de boodschap.
En om volledig te zijn, bestaan er ook semi-essentiële aminozuren, namelijk arginine, glutamine, glycine, proline, cysteïne en tyrosine. In principe kunnen deze aminozuren door ons lichaam aangemaakt worden, vertrekkende van een ander aminozuur, maar in bepaalde omstandigheden, zoals bij bepaalde aandoeningen en ziektes, krijgt ons lichaam de vraag niet bijgebeend. In dergelijke situatie zal aanvulling via de voeding nodig zijn.