Waarom eten we dieren?

15 september 2022
Moreel gezien kan je je er wel wat vragen bij stellen: dieren doden om ze op te eten. Maar waarom doen we dat dan? Het korte antwoord: omdat we dat lekker vinden. Het lange antwoord: er zijn ook redenen waarom we dat lekker vinden...

Mensen zijn, biologisch gezien, omnivoren. Dat wil zeggen dat we zowel plantaardige als dierlijke voedingsstoffen kunnen eten. Moeten eten, misschien zelfs. Want strikte planteneters, zoals konijnen en koeien, hebben een spijsverteringsstelsel dat erop gemaakt is om voedingsstoffen uit planten te halen die wij niet hebben. 

Versta mij niet verkeerd, we hebben absoluut planten nodig in onze voeding om gezond te kunnen zijn. Planten bevatten heel wat vitaminen en andere stofjes die niet (meer) in vlees te vinden zijn. Die moeten we dus rechtstreeks uit de planten halen. Daarnaast surfen er nog heel wat “beestjes” met ons mee. Tussen aanhalingstekens, want het zijn geen echte diertjes. Ik heb het hier over ons ‘microbioom’: de micro-organismen die op en in ons leven. Onder andere in onze darmen, waar ze beter bekend onder zijn vroegere benaming, de ‘darmflora’. Hoe belangrijk hun rol in onze gezondheid is, beseffen we nog maar sinds een paar decennia. Fysiek, maar ook mentaal. We hebben genoeg vezels, vitaminen en mineralen nodig om dat microbioom te kunnen onderhouden. Zaken die we voornamelijk in planten vinden.

Maar we hadden het hier over dieren eten. We eten ze in eerste plaats omdat we ze lekker vinden. Maar er is een reden waarom we ze lekker vinden: omdat ze interessante voedingsstoffen bevatten. Vanuit nutritioneel oogpunt is het eigenlijk best logisch: we bestaan voor een groot deel uit spieren. Die spieren zijn uit hetzelfde materiaal opgebouwd als de spieren van koeien, warkens, en zelfs vogels. Vlees dus. Ze bevatten daarom ook alle essentiële bouwstenen die we zelf nodig hebben om spieren te bouwen. Dat is natuurlijk wat kort door de bocht, maar er zit wel een grond van waarheid in, en daarom vinden we het ook zo lekker. Want zo werkt evolutie: ons vermogen om iets te smaken, en lekker te vinden is gebaseerd op wat ons lichaam nodig heeft. Of toch dat van onze voorouders, want onze leefwijze verandert sneller dan het tempo waaraan we evolueren. Dieren vormen dus al sinds mensengeheugenis onderdeel van ons voedselpatroon. 

Meer nog, ons dierlijk voedselpatroon – samen met onze ontdekking van vuur – zou aan de basis liggen van onze grote hersencapaciteit. Want dierlijk voedsel is een compacte bron van energie (calorieën) en levensnoodzakelijke componenten, en het verteert relatief gemakkelijk. Als je lichaam veel energie kan opnemen, en relatief weinig moet besteden aan het zoeken naar eten en het verteren ervan, schiet er meer energie over voor de hersenen om zich te ontwikkelen. We hebben het hier nu wel over oermensen, toen energie nog een schaars goed was. Bij de moderne mens zijn het niet langer de hersenen die uitzetten. Maar dat is een ander debat.

Nog even terzijde: dit is geen pleidooi om meer vlees te gaan eten; zelf eet ik ook niet erg veel vlees en mijn vriend is vegetariër. Ik geef gewoon een verklaring waarom mensen dat doen. En dan weet je ook waarop je moet letten als je besluit van geen vlees meer te gaan eten…

Wat zit er dan in dieren dat hen zo interessant maakt?

Zoals eerder gezegd, energie. Wat we eten van dieren zijn in eerste plaats de spieren en hun vetreserves. Vet is een zeer compacte energiebron, en prima isolatiemateriaal. Beide interessant voor een hongerige oermens, die de koude moet trotseren en heel wat energie moet steken in zijn eigen overleving. Een moderne mens met een knusse kantoorjob die ’s avonds kan relaxen in de zetel met een zakje chips onder een dekentje heeft er echter wat minder van nodig.

Eiwitten!

De spieren, dat is een ander verhaal. Spieren bestaan in grote mate uit eiwitten. En niet alleen onze spieren trouwens, ook onze beenderen, huid, gewrichten en zowat alle andere organen zijn grotendeels opgebouwd uit eiwitten. Eiwitten zijn, naast koolhydraten en vetten, dus één van de basisbouwstenen van ons lichaam. Maar waar de functie van koolhydraten (energie) en vetten (energieopslag, isolatie en elasticiteit) nog vrij straightforward is, dienen eiwitten voor van alles en nog wat, en zijn ze alomtegenwoordig in ons lichaam. Zonder eiwitten zouden we niet veel meer zijn dan een bros skelet met wat vet errond en wat suiker erover. Allez, zo kan je je hopelijk wat beter voorstellen hoe belangrijk ze zijn.

De reden waarom eiwitten zo veelzijdig zijn, is omdat ze opgebouwd zijn uit allerhande combinaties van 21 verschillende basisblokjes, aminozuren genaamd. Net zoals je met 21 verschillende soorten legoblokjes een heel scala aan prachtige bouwwerkjes kunt realiseren (je mag elk blokje zoveel keer gebruiken als je wil), kan je met die 21 aminozuren een heel scala aan eiwitten maken, groot en klein, met heel wat vormen en functies. Van die 21 kan ons lichaam een groot deel zelf wel maken. Maar niet allemaal, een aantal aminozuren moeten we uit ons eten halen, of er zitten gaten in onze lego bouwwerkjes. De essentiële aminozuren noemen we die.

Deze essentiële aminozuren worden veel gebruikt in eiwitten die betrokken zijn bij spiervorming en energieproductie, het doorgeven van zenuwsignalen en hormoonproductie. Als je ze dus niet genoeg binnenkrijgt, begint er van alles te haperen in je lichaam: je lichaam kan niet goed energie produceren, je spieren worden niet goed opgebouwd en herstellen niet, en je hersenen en hormonen slaan op hol. Vlees, ofte de ‘spieren van dieren’ bevatten netjes alle aminozuren in de juiste verhoudingen om ons eigen lijf naar behoren op te bouwen.

Planten zijn ook opgebouwd uit eiwitten en aminozuren; de bouwstenen zijn tamelijk universeel voor alle leven op aarde. Maar planten hebben geen skelet, geen spieren, geen bloedvaten, geen hersenen en een heel ander setje hormonen dan mensen en dieren. Planten bevatten dus ook niet netjes alle aminozuren in de juiste verhoudingen. Sojabonen komen wel aardig in de buurt, wat de reden is dat het zo’n populaire grondstof is voor vleesvervangers. En door goed te variëren tussen peulvruchten, noten, zaden en granen heb je ze ook wel allemaal gecovered. Je kan dus zeker wel je behoefte aan eiwitten invullen met een plantaardig voedselpatroon. Vlees is gewoon gemakkelijker. Daarbij mag/moet ook wel gezegd worden, dat de gemiddelde westerse (vleesetende) mens zodanig veel vlees eet dat ie eerder een te veel heeft aan eiwitten dan een tekort, wat natuurlijk ook niet goed is.

Ijzer!

Bloed heeft een beetje een metaalachtige smaak. Dat komt omdat er ijzer in zit, dat de rode bloedcellen in staat stelt om zuurstof naar de organen te brengen. Zonder ijzer stikt je lichaam op een vergelijkbare manier als bij een CO-vergiftiging. Dat ijzer moeten we uit ons eten halen. In vlees zit bloed, en dus ook ijzer. En ook hier: in een vorm die ideaal is voor ons.

Sommige planten, vooral groene groenten zoals spinazie en broccoli, maar ook noten en gedroogde vruchten bevatten best wel wat ijzer. Helaas toch wat minder dan vlees, en ons lichaam kan het dan ook nog eens niet zo goed opnemen. Héél veel van dat groens eten is dus de boodschap, en bij voorkeur in combinatie met iets waar veel vitamine C en/of calcium in zit, dat vergemakkelijkt de opname. Wie geen vlees eet kan er dus ook wel komen. Maar net zoals bij de eiwitten: met vlees is het gewoon een pak gemakkelijker.

Vitamines!

Meer bepaald vitamine D en vitamine B12. Vitamine D kan je ook zelf aanmaken, mits er genoeg zon is. Dieren kunnen dat ook. Planten kunnen geen vitamine D aanmaken, maar paddestoelen en gisten onder bepaalde omstandigheden wel (voor bij wie de biologieles al lang geleden is: paddestoelen zijn geen planten), zij het in beperkte mate. Dus in de winter, als er weinig zon is, kunnen we best wel wat extra vitamine D gebruiken uit dierlijk materiaal, of via een supplement.

Vitamine B12 is gekend als problematisch voor veganisten. Vitamine B12 is namelijk van nature niet te vinden in plantaardig materiaal, maar krijgen we bijna uitsluitend binnen via dierlijke producten. Het gekke is dat de dieren deze vitamine ook niet zelf aanmaken. Vitamine B12 kan namelijk enkel geproduceerd worden door micro-organismen zoals bacteriën. De meeste planteneters hebben een speciaal spijsverteringsstelsel – de vier magen van herkauwers of gigantische blindedarmen zoals bij konijnen – dat krioelt van vitamine B12-producerende bacteriën. Die voorzien het diertje, maar ook haar melk en eieren, van vitamine B12. Carnivoren kunnen deze vitamine enkel binnen krijgen door andere dieren te eten. Ook wij als mens zijn afhankelijk van het eten van andere dieren om genoeg van deze vitamine binnen te krijgen, want we hebben misschien wel darmbacteriën, maar geen systeem om de vitamine B12 te recupereren – maar één maag, en een klein stompje blindedarm.

Wie bij de pinken is, heeft misschien wel gezien dat we eigenlijk ook wel onze B12 direct uit die micro-organismen kunnen halen. Dat kan zeker: zo worden momenteel de supplementen gemaakt. Maar supplementen slikken is niet leuk, dus misschien moeten we wat ruimer beginnen denken als we minder dieren willen eten, of helemaal van dat dieren eten vanaf willen? Een bacterieburger, iemand?

Artikel delen?

Wil je ook meewerken aan de wereld van morgen?

Wordt ‘inventor’ en werk samen met bedrijven, allerhande organisaties en onderzoekers zodat zij beter weten wat jullie van hen verwachten.

Cookieconsent met Real Cookie Banner